Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7650

Datum uitspraak2003-12-16
Datum gepubliceerd2003-12-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00248/03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eisen aan cassatiemiddel over redelijke termijn. De schriftuur voldoet niet aan eisen gesteld aan een cassatiemiddel, nu daarin niet wordt geklaagd over een jegens de verdachte gemaakte inbreuk op art. 6 lid 1 EVRM, doch slechts over de mogelijkheid van een dergelijke inbreuk.


Conclusie anoniem

Nr. 00248/03 Mr Fokkens Zitting: 4 november 2003 Conclusie inzake: [verdachte] 1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met onttrekking aan het verkeer van een revolver. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. 2. Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep doen instellen. 3. Namens verdachte heeft mr W. Bos, advocaat te Eindhoven, een middel van cassatie voorgesteld. 4. Het middel klaagt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, te weten de inzendtermijn. Dat is juist. Nadat op 8 mei 2002 cassatieberoep was ingesteld, zijn de stukken op 5 februari 2003 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad. Dit tijdsverloop betekent, behoudens bijzondere omstandigheden, dat de redelijke termijn is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering. 5. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging, zelf de straf zal verminderen, en het beroep voor het overige zal verwerpen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, plv.


Uitspraak

16 december 2003 Strafkamer nr. 00248/03 IV/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 april 2002, nummer 20/001913-00, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Columbia) op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 april 2000 - de verdachte ter zake van ten aanzien van nummer 01/035232-98 onder 1. "diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren", 2. en 3. (01/025265-99) telkens opleverende "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming", ten aanzien van nummer 01/025265-99 onder 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming" en 2. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W. Bos, advocaat te Eindhoven, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging, zelf de straf zal verminderen en het beroep voor het overige zal verwerpen. 3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep Het in de schriftuur aangevoerde voldoet niet aan de aan een middel van cassatie te stellen eisen, nu daarin niet gemotiveerd wordt geklaagd over een jegens de verdachte gemaakte inbreuk op art. 6, eerste lid, EVRM als gevolg van tijdsverloop na de uitspraak waartegen beroep in cassatie is ingesteld doch slechts over de mogelijkheid van een dergelijke inbreuk. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen. 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2003.